Hoewel de meeste mensen bekend zijn met het kubisme en een kubistisch schilderij kunnen herkennen, onderschatten ze vaak de aanzienlijke impact die het had op de westerse kunsttraditie die in de loop van vijf eeuwen vanaf de 15e eeuw in Europa was gevestigd. In de vroege jaren 1900 markeerde de opkomst van het kubisme een grondige afwijking van de artistieke principes die hadden gedomineerd sinds de heropleving van de Grieks-Romeinse kunst in de Renaissance. Terwijl deze conventies al in de 19e eeuw werden uitgedaagd, deelde het kubisme de genadeslag toe en opende de deur voor de avant-gardebewegingen die daarna zouden komen.
Het kubisme had een aanzienlijke impact, maar tegelijkertijd was het een relatief kortstondige kunstbeweging, met een piek van meer dan een decennium voordat de lessen werden geabsorbeerd of vervangen. Terwijl beeldhouwkunst een rol speelde, was het kubisme vooral gericht op schilderen en het ontmantelen van het paradigma dat was gebaseerd op de herontdekking van de klassieke esthetiek die na de val van Rome verloren was gegaan.
Deze schilderstijl, die de periode van de Oude Meester overspande, probeerde de natuur te herscheppen door geometrisch perspectief of atmosferische effecten te gebruiken (om afstand op te roepen die in een waas verdwijnt) en clair-obscur (gradaties van licht gebruiken om de illusie van vorm en ruimte in drie dimensies te creëren) . Door het wijdverspreide gebruik van olieverfglazuren en vernissen kon licht door kleurlagen dringen terwijl zichtbaar penseelwerk werd geminimaliseerd, waardoor een strak weergegeven oppervlak ontstond dat de indruk van de werkelijkheid versterkte.
Samen creëerden deze elementen een metaforisch venster waardoor een scène kon worden vereeuwigd, waardoor schilderen het primaire hulpmiddel werd om het bestaan visueel vast te leggen tot de uitvinding van de fotografie.
Het vermogen om te begrijpen wat er visueel werd afgebeeld, was een fundamenteel aspect van de artistieke stijl die tijdens de Renaissance opkwam. Ondanks latere kunststromingen zoals maniërisme, barok en rococo, die de grenzen van dit concept verlegden, heeft geen enkele dit kernidee volledig verworpen. Zelfs het 19e-eeuwse impressionisme hield zich aan dit principe: een hooiberg van Monet behield bijvoorbeeld nog steeds zijn gelijkenis met een echte hooiberg.
Het kubisme markeerde niet alleen het begin van de 20e-eeuwse kunst, maar vertegenwoordigde ook de oplossing van problemen die schilders in de 19e eeuw bezig hadden gehouden, vooral in de latere decennia. In de loop van ongeveer 75 jaar stapte de Franse schilderkunst geleidelijk af van de strikte regels van de Académie des Beaux-Arts, die waren gebaseerd op het model van de oude meester. Na verloop van tijd werden deze regels een voor een losgelaten, waardoor de institutionele macht van de Academie geleidelijk aan verzwakte.
De belangrijkste verandering was het verlaten van de historieschilderkunst, die de primaire focus van de Academie was geweest, ten gunste van voorheen minder gewaardeerde genres zoals portretten, landschappen en stillevens, waarvan de laatste vooral prominent aanwezig was in het kubisme. Het schilderen van het moderne leven, zoals dichter en criticus Charles Baudelaire het had verwoord, verving de verheerlijkingen van kerk, staat en klassieke mythologie die centraal stonden in de academische schilderkunst. De verschuiving naar het kubisme is terug te voeren tot rond 1880, toen de postimpressionisten als een groep opkwamen. Tot dit collectief behoorden onder meer bekende figuren als Seurat, Gaugin, Van Gogh en Cézanne. Ondanks hun uiteenlopende stijlen en onderwerpen probeerden ze allemaal de grenzen van facture te verleggen, wat verwijst naar het omgaan met verf.
Les Demoiselles d'Avignon
Pablo Picasso's Les Demoiselles d'Avignon, voltooid in de zomer van 1907, wordt beschouwd als het ultieme schilderij van zowel het kubisme als de moderne kunst. Ondanks Picasso's reputatie van vrouwenhaat en seksuele uitbuiting, heeft Les Demoiselles de tand des tijds doorstaan als een cruciaal werk in de kunstgeschiedenis.
Interessant is dat het ontstaan van Picasso's meesterwerk terug te voeren is op twee bronnen: zijn studio en het Musée d'Ethnographie du Trocadéro in Parijs. Terwijl hij aan het schilderij werkte, bezocht Picasso het museum en werd getroffen door een verzameling tribale maskers die waren meegenomen uit de Afrikaanse koloniën van Frankrijk. Deze ontmoeting had een grote impact op de compositie van Les Demoiselles, die uiteindelijk heel anders uitpakte dan de aanvankelijke plannen van de kunstenaar.
Les Demoiselles speelt zich af in een bordello in een straat in de rosse buurt van Barcelona, waar Picasso ooit een studio had gehad. Het portretteert vijf vrouwelijke naakten die eigenlijk prostituees zijn die hun lichaam tentoonstellen voor mannelijke klanten. In zijn oorspronkelijke studies had Picasso twee mannelijke figuren opgenomen, beide matrozen, waarvan er één in zijn aantekeningen wordt beschreven als een geneeskundestudent. Na zijn bezoek aan de Trocadéro verwijderde hij deze personages echter en veranderde de gezichten van drie van de vrouwen om te lijken op de Afrikaanse maskers die hij had gezien.